Vertalingen bij de kaarten van Lynn Smit
© beeld: Lynn Smit
Léjveslied / Levenslied
We moesten morgen maar een was wegwaaien,
’t huis opschudden of de tuin verschuiven.
Misschien kunnen we volgende week het nieuwe jaar afsluiten
en horen of de overkant een maandje jonger wordt.
Als nou vannacht het zonnetje even langskomt,
halen we een borreltje bij Heintje of Katrien,
dan draaien we een walsje op je stijve been
en breien honderd sokken voor je luie handje.
Gaan we gisteren met z’n tweeën naar de Scala,
alle Italianen in tranen zetten met dat mooie liedje
van Eddie Christiani. En na afloop fietsen we
een rondje om de maan. Spring maar achterop.
© beeld: Lynn Smit
't Stinkt ier / 't Stinkt hier
’t Stinkt hier met de aangenaamste stank.
De dode ratten in ’n olieplas. Afval, altijd
afval en wat ook maar overboord. Teer, tabak,
de weeë walm van slappe koffie, en water,
kalm klotsend water in het ruim.
’t Stinkt tussen de karen en de kisten,
de stank van werk en ingekerfde
duimen, van slierten slijm. Tillen, jongen, hoger,
hou vast die emmer. Al bijna groot, dus
helpen wil ik, bij ze horen. Kijk die knaap eens
werken!
De doden zijn begraven, geen mens hoeft meer
te ergeweren. (Gooi uit die bottertroep – niet in de keuken!)
De haven schoon, de schepen schoon, en lege bankjes
in de afslag. De zonen werden groot met
ongekloofde duimen.
Soms ruik ik hier een aangename stank.
© beeld: Lynn Smit
Dut is de záái / Dit is de zee
Dit is de zee die gehoord heeft wat ze zeiden,
nee, schreeuwden naar m’n opa.
Dit is de zee waarop de Twee nooit meer dezelfde was,
al voer hij er nog vijftig jaren over.
Dit water, dat geen dag hetzelfde water is,
vormt toch hetzelfde restje zee –
zoals de Vredespaus al eeuwigheden
aan het roer staat van z’n lemster aak.
De botters varen enkel nog voor hun plezier,
de ruimteschepen zweven tussen het puin,
en als je strak omhoog kijkt naar de maan,
hangt daar al lang versie twee punt nul.
We zien wat we denken te zien.
Niemand weet wat we al vergeten zijn.
© beeld: Lynn Smit
Is ie kòmme? / Is hij gekomen?
Zag je ’m komen, in dat laatste licht?
Of had je ’t ongemerkt al uitgedaan?
Je wist toch zeker dat hij wachten zou,
maar wist hij wel hoe lang dat duren zou?
Want toen kwam ik, en toen nog al die anderen.
’n Mensenleven is maar kort, maar duurt
verdomde lang.
Alle dagen zuigen,
eten koken, afwas doen – en denken.
Alle dagen wachten wie er komt –
hier komt geen mens: ze lopen langs ’t huis
en kijken niet. Dus dan maar ’s avonds slapen,
de lichten uit en wachten of hij komt.
Je had hem al een keer zien staan…